SSHUW De Swette, Jagershuis en Laatste stuiver

Looxmagracht/2e Oosterkade Sneek -plan route

De Swette, Jagershuis, Laatste Stuiver.

Het Jaagpad langs de Swette is aangelegd door de gemeente Sneek in 1646. Sneek laat dan ook een aantal tolhuizen bouwen welke verhuurd worden aan de tolgaarders die tevens boer en kastelein waren. Bij de tolhuizen hoort meestal ook een “overhaal”, een pont. De tolhuizen tussen Sneek en Leeuwarden waren o.a. bij Loënga, Scharnegoutum, de Flearen, Dearsum, de Dille, (Easterwierrum) Reduzum, Weidum, Mantgum en Boksum. Bij de tolhuizen konden de schippers van de trekschuiten hun paarden verversen (wisselen). En ook werd daar de plaatselijk vracht en post geladen en afgeleverd wat naar de plaatsen langs de route en naar Sneek of Leeuwarden moest. En uiteraard konden daar de passagiers van de trekschuit op en afstappen en een natje en droogje halen. De Swette, ook wel Leeuwarder- of Sneekertrekvaart is de waterverbinding tussen Sneek en Leeuwarden. De vaart maakt deel uit van de Elfstedentocht. De Swette vormt de grens tussen Oostergo en Westergo of te wel oost en west Fryslân. Hier komt ook de naam vandaan want 'zwet' of 'zwette' betekent grens. In latere tijden is de loop aangepast en gebruikt als trekvaart tussen Sneek en Leeuwarden. Toen de eerste trekschuiten naar Leeuwarden in gebruik werden genomen werd rond 1650 het  jaagpad aangelegd. 

Het Jagershuis.
Het Jagershuis heeft zijn naam te danken aan de trekschuit en het jaagpad waarlangs de schuit dus werd voortgetrokken door de Jager met zijn paard. De uitdrukking was dat zo’n paard “gejaagd” werd door een ruiter, die het “jagertje” werd genoemd. Vaak waren het jonge jongens die het paard begeleidden. Op de trekschuit voor de schipper met een knecht. Aan boord konden ongeveer 30 mensen. Aan het begin- en eindpunt van een trekvaart was vaak een herberg met paardenstal. Mensen konden hier wachten totdat de trekschuit vertrok. En ook de jagers en de schippers verzamelden zich hier. Het zal de naam jagershuis verklaren. De trekschuit was in Europa een unieke manier van openbaar vervoer. De schuit voer op tijd. Dus ook al had de trekschipper op zijn eerste reis om 6 uur maar 2 man aan boord, hij moest vertrekken. Het was een soort gilde, met een monopolie, dat door het stadsbestuur in de gaten gehouden werd. Omdat ze op tijd voeren, kon je een reis ook goed plannen. Bij de trekschuit waren vertrek- en aankomsttijd vastgelegd in Almanakken. Bij zeilende passagiersschepen moest je maar afwachten hoe laat je aankwam. De trekschuit voer ’s zomers vier keer en ’s winters twee keer heen en terug van Sneek naar Leeuwarden.